Bron: De Jacht in nederland (J. Antonisse, ISBN: 90 230 0302 0)
Ecologische verantwoordelijkheid en jacht
Door
de afnemende mogelijkheden om dieren in hun leefomgeving als
‘normaal’te kunnen beleven, neemt de vervreemding van de mens ten
aanzien van het beheer en benutting van de levende have in ernstige mate
toe.
De
moderne stadsmens is het verband tussen vlees, melk en eieren uit de
supermarkt én de activiteiten van de boer en agrarier grotendeels
"vergeten”. Liever wordt het onvermijdelijke verband tussen deze (liefst zo goedkoop mogelijke) producten
en het in gevangenschap houden en vroegtijdig sterven van levende
dieren genegeerd. Het noodzakelijke "rode" werk: het doden en slachten
wordt liefst fabrieksmatig buiten het direct zicht van het publiek
uitgevoerd. De wildbeheerder en jager neemt daarentegen zijn
verantwoordelijkheid door deze werkzaamheden als integraal onderdeel
van zijn werk te zien en zelf uit te voeren.
Door de vervreemding van de maatschappij van de natuur is een schijnbare tegenstelling ontstaan. Tussen de natuurliefhebbers, de natuur- en wildbeheerders en jagers. Natuurbehoud
en jachtbehoud zijn steeds minder van elkaar te scheiden. Beider
belangen en verantwoordelijkheden vullen elkaar volledig aan. Er is een
gezamenlijke, integrale ecologische verantwoordelijkheid ontstaan om
opnieuw ontwikkelingskansen te bieden aan flora en fauna. Juist door de
jagers en wildbeheerders wordt hieraan een constructieve bijdrage
geleverd., die tegelijkertijd de voorwaarden en mogelijkheden creëert
om het jachtbedrijf op een verantwoorde, maatschappelijk aanvaarde wijze
uit te oefenen. De
noodzakelijke beheeractiviteiten spelen daarbij een belangrijke, niet
weg te denken rol. Deze activiteiten leiden tot zodanige biotopen en het
handhaven of opnieuw ontwikkelen van gezonde en sterke
populaties, dat daarmee naast een recht ook de onvervreemdbare plicht
tot beheer, ook jachtbeheer, tot stand is gebracht.
Ecologische verantwoordelijkheid en grondgebruik
Ook
een agrariër beheert, zij het in deze moderne tijden vanuit de erg
grote bedrijfs-economische druk om zo goedkoop mogelijk te produceren
(profijtbeginsel). De grote concurentie en de druk om goedkoop te
produceren noodzaakt hem grote, aanaangesloten arealen producten aan te
leggen en intensief te boeren. In die zin heeft ook de consument
indirect een grote medeverantwoordelijkheid voor de consequenties voor
de natuurlijke omgeving en de daarin in stand gehouden biotopen.
Agrariërs
worden ook ingeschakeld bij het biotoopbeheer. Via subsidies, hulp bij
het beheer van resterende landschapselementen en financiële vergoedingen
voor geleden (wild-)schade wordt het biotoopbeheer van agrariërs
beïnvloed. In
ieder geval houdt dat in dat er steeds op een zo klein mogelijke
oppervlakte een zo breed en effectief mogelijk biotoopeffect moet
worden bereikt. Dit effect zal met een bepaald beheer (maairegiem,
kapregiem) ook zo optimaal mogelijk gehouden kunnen worden. Dat is
tevens van belang om mogelijke overlast voor het agrarisch gebruik te
beheersen.
Biotoopverbetering en -ontwikkeling
In
de Europese en ook Nederlandse situatie met de huidige omvangrijke
bedreiging van de natuur is het niet (meer) verantwoord zich te beperken
tot soortspecifieke biotoopverbetering. Soortspecifieke
biotoopverbetering kenmerkt zich meer als een
soort veehouderij gericht op de oogst van een of enkele diersoorten.
Daarom worden in deze tijd de ingrepen in de biotopen gericht op de
gehele flora en fauna, welke in een bepaald gebied thuishoren. De veelal
zeer brede betrokkenheid van jagers en wildbeheerders bij alles wat
leeft in ons landschap, tesamen met kennis en gezond verstand en
inzicht hoe een en ander functioneert, zullen tot biotoopingrepen kunnen
leiden die nieuwe bestaansmogelijkheden bieden aan vele soorten vogels,
planten en dieren die thans (dreigen te) verdwijnen of op sommige
plaatsen inderdaad al zijn verdwenen. In dit licht bezien is ons
einddoel dan ook, ‘biotoopontwikkeling’, een verbreding van het streven
naar verbetering.

Het
beheren is één van de eerste aspecten, die bij biotoopontwikkeling aan
de orde komen. Een essentiele activiteit bij nieuwe en bestaande
landschapselementen. Beheer betreft in de meeste gevallen ruige hoekjes,
houtopstanden, onderbegroeiing, oeverstroken en bermen.
Beheer biotopen
Beheer van biotopen slaagt alleen bij continuïteit,
zoveel als mogelijk steeds dezelfde soort ingrepen op dezelfde plaats
op hetzelfde tijdstip in het seizoen. Beheer dient vooraf het nagestreefd doel vastgesteld moeten worden (beheersdoel). Dit is afhankelijk van het
soort fauna, de landschappelijke- en natuurlijke omstandigheden en de
vorm en opbouw van de begroeiing. Bij voorkeur wordt het nagestreefde beheerdoel in overleg met de grondgebruiker vastgesteld.
Houtopstanden
In
veel bosjes en bossen is door dicht opeen staande, regelmatige en
eenzijdige beplanting (houtproductie) de ondergroei dikwijls zeer mager.
Hierdoor ontbreken vele biotoopvoorwaarden voor flora en fauna. In
kleine landschappelijke bosjes die niet worden beheerd voldoet de
ondergroei veelal ook niet meer. Zonder
beheer groeit het kronendak zo dicht, dat geen licht de grond meer
bereikt en er een "holle” beplanting ontstaat, zonder dekking,
veiligheid en voedsel voor de dieren. Ook
zijn de hoge, dunne bomen kwetsbaar voor natuurgeweld (stormen), waarna
herstel een lange termijn vereist. Voor veel grondgebruikers is het
beheer van landschappelijke bosjes niet meer rendabel in de huidige,
grootschalige economische bedrijfsvoering. Zij laten dit graag over aan
andere, individuele beheerders (jagers), de zo de allereerste ingang
hebben om deze landschapselementen weer op orde te krijgen.
Beheer van overhoekjes
Dit
betreft vooral de kruidachtige begroeiing met twee hoofdfuncties voor
de levende fauna: voedsel en dekking. Hierbij is de beoogde soort fauna
waarvoor de maatregelen worden getroffen van belang. Watervogels en
-zoogdieren vergen andere acenten dan landdieren als patrijzen,
korhoenders, egels, hazen, enz. Diverse soorten vereisen overlappende
biotoopvoorwaarden waar in dezelfde stroken rekening mee kan worden
gehouden. In sommige gebieden is het beschikbaar voedsel en afwisseling
inmiddels zo mager geworden, dat het gebruik van speciale zaadmengsels
en voedergewassen noodzakelijk is geworden. Steeds moet worden afgewogen
welke natuurlijke en/of andere maatregelen kan worden volstaan.
Voorkomen moet worden dat dit beheer afglijdt naar vormen van veelteelt.
Beperking tot ondersteunende maatregelen is dan het devies. Ook bij
kruid-0 en ruigtebeheer dient continuïteit de kern van het beheer te
vormen en is het aanhouden van een beheeragenda om een regelmatige
levenscyclus te bereiken. Hoe die agenda er uitziet is
afhankelijk van vele factoren, maar zal moeten zijn afgestemd op rust
in de voortplantingsperiode en differentatie in de ontwikkeling en de
"leeftijd” van de begroeiing. Belangrijk is ook dat de begroeiing tegen
de winter een zodanig karakter heeft dat winterdekking en –voedsel zijn
gegarandeerd.
Beheer van oeverstroken
In
natte gebieden vergt ook het oeverbeheer, en wel de zone net in het
water, zorgvuldige aandacht. Een ondiepe oever biedt gedifferentieerde
biotoopvoorwaarden. Echter,
ook de waterafvoer is van belan, zodat ook uitdiepen tot de
beheermaatregelen behoort. En dan vergt inventiviteit hoe men wellicht
met de uitkomende specie of bagger nog meerwaarde voor de biotoop kan
bereiken.
Voorzieningen
in beschoeiingen voor landdieren om eenvoudig uit het water te komen
redt veel dieren, die bij hun trek in het water terechtkomen en door
hoge of steile beschoeiingen niet meer zelfstandig uit het water kunnen
komen. Zo worden reëen en hazen van de verdrinkingsdood gered. Ook jonge
watervogels kunnen zo hun droge nesten weer bereiken.
Nieuwe biotoopelementen
Het aanleggen van nieuwe landschapselementen zoals houtwallen,bosjes, houtopstanden, overhoekjes en oeverstroken in open en halfopen landschappen waar deze biotopen zijn verdwenen levert een aanzienlijke bijdrage aan het herstel van (verdwenen) populaties flora en fauna.
Bron: Praktijkboek biotoopverbetering.